6
Plump wou alweer met de vuist op tafel slaan, maar hij zag iets in het blauwe Ditmarsche oog, dat hem een sensatie gaf van een fijnen, stalen, spitsen degen, die met de punt voor z’n voorhoofd werd gehouden.
„Zeker, zeker, dat is jouw zaak, dat is heelemaal jouw eigen zaak. Maar wat mij aangaat, ik ben een goeie Duitscher en als goeie Duitscher drink ik er altijd een voor mezelf en een voor eiken geheelonthouder, dan komt de rekening toch weer goed uit.” En hij nam het tweede literglas van Lise aan en wilde opnieuw z’n vaardigheid in het bierdrinken toonen. Maar Lise legde de hand op den steenen pot, drukte ’m zachtjes naar beneden en zei handig:
„Neen Heinrich, doe nu niet zoo als verleden Zaterdag, toen je de weddenschap hebt gewonnen, want er is vandaag geen haas.” En zich tot den onderwijzer richtend, ging zij voort, alsof zij vol bewondering was voor den leidekker: „Verleden Zaterdag heeft hij met den houtvester om een haas gewed, dat hij drie liter achter elkaar zou opdrinken, en toen heeft de houtvester z’n haas moeten brengen; we hebben d’r hier allemaal van gesmuld — niet waar Heinrich.”
„Ik had er wel twaalf opgekund,” blufte de leidekker, hoewel hij een beetje blij was, dat hij vandaag zijn kunststuk niet behoefde te herhalen, want het koude bier deed hem nu pijn in de maag en hij had zich na de weddenschap nog wel drie dagen onlekker gevoeld.
Grossjohann, de rijke boer, kwam binnen. Hij was lid van den gemeenteraad en ze wisten allen, dat hij burgemeester wilde worden. Maar Grossjohann was gierig, hij was niet alleen gierig voor zichzelf, maar hij was het ook in dienst van de gemeente. Hij was het geweest, die wel tot drie keer toe had weten te