4
ze: „’t is toch maar gekheid, nietwaar? Ik hoop maar, dat er geen oorlog komt.”
„Ben je bang, dat ze je vrijer zullen doodschieten?” vroeg Plump. „Dan moet je maar denken voor hem tien anderen. Oorlog is oorlog; het vaderland boven alles.”
„Ik heb nog geen vrijer,” zei het meisje eenvoudig en terwijl ze dit zeide, keek ze beurtelings Plump en den slanken onderwijzer aan, ze wegend en keurend.
Plump merkte, dat de geheelonthouder de voorkeur kreeg, ’t Maakte hem gramstorig. Hij werd weer opeens rood, sloeg met zijn vuist op de eikenhouten tafel, dat de messingen aschbak, die gemaakt was van het onderstuk van een granaathuls, trilde en hij riep: „Er komt oorlog, ik zeg je dat er oorlog komt! En d’r zullen heel wat vrijers hun meiden voor andere liefhebbers achterlaten. Wie terugkomt zal in de Heimath even makkelijk vrouwen vinden als een Rus luizen — hoe is die?” En hij nam meteen het glas bier met een ruk van Lise aan, stond op, boog zich wat voorover, bracht den literpot aan de lippen en begon te drinken.
Lise drukte het glazen kogeltje in het kogelfleschje, goot robijnkleurige limonade in een glas-, dat ze voor den onderwijzer op tafel had neergezet en als door de lange wimpers heen blikkend, nam ze den nieuwen gast op. Ze zag naar zijn blond haar, netjes in het midden gescheiden, naar zijn breed, hoog voorhoofd, z’n zachte, heldere blauwe, z’n Ditmarsche oogen, z’n slanken neus, z’n fijne, heerachtige kaak.
Plump stond nog altijd ietwat voorover gebogen en dronk, z’n oogen gevestigd op het meisje. Hij zag wel hoe zij naar den schoolmeester keek, die in gepeinzen verzonken was en werktuigelijk naar het parelende