2
de hertogin vermoord en nu is t’er geen houden meer aan; let op, ’t broeit al jaren en nu is de vonk in den hooiberg ontvlamd.”
Claus werd wat kalmer.
„Er komt géén oorlog,” zei hij vol overtuiging. „Als er oorlog zou komen, dan zouden we zeker hem al tien jaar vroeger gehad hebben.”
„Ik zeg je, dat er oorlog komt, dat zeg ik je!”
„Krijg jij dan daarboven, op het dak van de kerk, betere berichten dan alle andere menschen? Ik zal als onderwijzer toch wel beter weten dan jij, hoe ’t met de wereldpolitiek staat!”
Plump verloor ’n oogenblik z’n zekerheid. Hij was maar gewoon soldaat geweest, maar de onderwijzer was „Einjahriger” en al waren beiden nu op dit oogenblik in burgerlijke betrekkingen, toch bleef ook in het civiele leven de verhouding altoos die van den meerdere tot den mindere, al was ook Heinrich Plump, de zoon van den gezeten leidekker, de man die rondom in het geheele Ditmarsche de daken der Protestantsche kerken dekte of herstelde en Claus Demuth, de zoon van een armen pachtboer, die met behulp van een kleine toelage van zijn oom, redakteur aan de „V or-wa rts” te Berlijn, het gymnasium had kunnen afloopen en toen, bij gebrek aan verdere fondsen, hulponderwijzer was geworden.
Maar Plump had zich alweer in den oorlogsroes ingedacht en opnieuw herhaalde hij, misschien ook wel om zichzelf te overtuigen: „Er komt oorlog, er komt oorlog, er zal en er moet oorlog komen. Hoera! hoera! hoera!” En met een ruwen greep den ondersten tak van een lagen eikeboom vastpakkend, scheurde hij er een twyg met bladeren af, zwaaide, dansend den tak,