8
„Je moet hier niet zijn,” zei de portier alsof hij tegen een beroeps-misdadiger sprak. „Je hebt naar de griffie van de rechtbank te gaan en je daar eerst aan te melden.”
„Waar is die griffie?”
„Hier om den hoek op den Noordsingel.”
Het antwoord werd gegeven alsof het den man te veel was, zooveel woorden aan een „boef” te verspillen.
Ik ging terug, liep naar den Noordsingel, meldde mij bij den portier van de arrondissements-rechtbank aan. De gesignaleerde, aan de poort van het „Huis van Bewaring” teruggezonden in de vrijheid, leek mij toch al te kras.
De portier van de arrondissements-rechtbank keek mijn biljet in en zeide daarop ^ „Canter, ga maar mee.” Ik wilde hem volgen. „Neen, jij moet vooruitloopen.” Het is namelijk gebruik, dat de gevangene altoos vóór zijn bewakers loopt.
Ik werd naar de wachtkamer der getuigen geleid. Een dorre kamer, waar men op de houten bank heeft plaats te nemen.
„Blijf daar zitten.”
De portier-deurwaarder gaf een rijksveldwachter een wenk en deze posteerde zich voor de deur van de wachtkamer. Ik wachtte een kwartier. Toen kwam de deurwaarder terug. „Canter, daarheen.”
Ik moest de gang in, een kamer door, een tweede deur binnen en stond achter een hek in een groote kamer. Daar zat de officier van justitie, mr. W. Bou-man, met mijn biljet in de hand. Ik groette hoffelijk met een buiging.
„U bent te laat. U hadt zich volgens deze oproeping reeds Dinsdag aan te melden gehad.”
„Ik had door mijn verdediger om uitstel laten verzoeken en had dringende zaken te____”
Het woord werd mij afgesneden.