Twee weken bedelaar

Titel
Twee weken bedelaar

Jaar
1900

Pagina's
178



124

En zoodra ik op de hofjes kwam, stroomden de kinderen in hoopjes naar mij toe. Want deze hofjes zijn kinderrijk, het zijn de konijnenholen van ’t proletariaat.

En zij liepen juichend om mij heen. „O piassen, piassen, o moetje, piassen!” Ik was een gebeurtenis in dit hofjes-leven van ommuurd kleinkeutelig hofjes-bestaan.

De moeders kwamen naar buiten, meest van de waschtobbe met nog dampende armen en keken naar mijn dansende papieren pop. Dan gingen de kinderen naar de moeders en de moeders zeiden ze mij te vragen, hoeveel de poppen kostten.

„Vijf cent...” zeide ik.

De kinderen vroegen hun moeders niet meer. „Vijf centen !:’ herhaalden zij terneergeslagen. Dat was te duur. Zoo’n som was onbereikbaar. De moeders keken ook nog eens.

„’k Begrijp niet, hoe je ’t er voor geven kan, koopman. Want d’r is een werk aan, aan die dingen, hoor. Maar ’t is mijn nog te duur. Ik ken geen stuiver missen.”

Dit is de quintessens harer opmerkingen. Tegen Sint-Nicolaas was vijf cent een te groote uitgave voor een pop voor de kinderen. Er is op het budget van hofjes-menschen geen post voor de weelde van een goedkoop kinderspeelgoed.

En nooit voelde ik bitterder de ellende van ons steeds armer wordend land, dan hier, bij deze weggestopte proletariërs.

Was het gebrek aan liefde der moeders, die haar de kinderen het zoo vurig begeerde speelgoed weigeren deed ?

Ik bood haar de blikken broodbakjes en de presenteer-blaadjes aan.

Zij namen ze in de handen, bekeken ze met begeerte in de oogen en gaven ze dan aarzelend terug.

„’t Is goedkoop genoeg man. Maar ’k heb geen dubbeltje in huis”, öf

„Hoe maak je het er voor man. ’k Zou ’t graag koopen, maar me man is zonder werk”, of

„As mijn dochters ziekte mij niet zooveel kostte, dan kocht ik je wat af...” of

„Nee koopman. Verkoop, je er nogal wat van?”

„Niets, juffrouw.”

„Ja man, ’t is overal zoo slecht. Er is niets te verdienen...”

Het gelukte mij dien dag twee blaadjes, één broodbakje en één pop te verkoopen. Ik was hinkend afgedwaald tot het Paleis der Koningin en daar ik hongerig was geworden, kocht ik bij een bakker een paar broodjes. Doch hoe deze op te eten ? Op straat ging moeilijk. Ik liep dus nog wat verder en meldde mij aan bij het tehuis van het Leger des Heils.

„Mijnheer,” vroeg ik den portier, „mag ik hier mijn brood opeten ?”

„Welzeker. Ga maar daar binnen in de zaal en eet je brood maar op.”

Ik liep een plaatsje over, ging de aangewezen deur door, kwam in een klein zaaltje met het bonte, smakelooze decoratief, dat het

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt met OCR (Optical Character Recognition).
Deze techniek levert geen 100% correct resultaat op. Dat betekent dat er onjuiste tekens in de tekst kunnen voorkomen.


Weergave
Afbeelding / Tekst (OCR)

Alle boeken in deze digitale bibliotheek kunt u gratis lezen of downloaden. Met een vrijwillige donatie helpt u ons met het in stand houden en verder uitbreiden van de bibliotheek. Klik hier als u een bijdrage wilt overmaken.