21
Roeien, zeilen, wedloop, rijwiel, wandelmarsch. En gij vindt vrienden. O schoonheid van de eerste vriendschap der jongelingen. Wondere verbroedering van mensch met mensch in éénheid en in tegenstreving van roeping en idealen. Banden voor het geheele leven knoopt gij aan. Gij gaat uw saamhoorigheid beseffen. Gij zijt samen dwaas en samen wijs, valt samen en staat samen op. Wat zijt gij dan toch, mensch, dat zoo de rijkdom en het geluk over u, uit een horen van overvloed worden gestort? Er is zooveel, zooveel liefelijks in dit, uw leven, dat gij het schier niet omvatten kunt. En het grootste wonder is, dat gij onverzadigbaar blijft in de bekwaamheid tot genieten.
Nu komt de liefde. Al de vreugde, de idealen, de stoutste droomen van geluk worden voor u verwerkelijkt en belichaamd in een menschelijk wezen, dat op hare beurt in u dezelfde verwezenlijking, dat werkelijk worden van haar droomen en idealen ziet. Gij hebt lief en gij wordt bemind. Gij moogt haar omarmen, kussen, be> schermen. Gij voelt jongeling, uw kracht vertienvoudigen in ’t besef, dat zij op uwe kracht vertrouwt, uwe kracht inroept. Gij werkt met een vast doel en leert den zegen van den arbeid kennen, die met liefde wordt verricht.
Tot het de tijd is, dat gij ’t eigen huis bouwt en het eigen gezin vestigt en medewerkt aan de volmaking der menschheid. En u het jonge menschenkindje door de moeder wordt opgedragen, zooals gij eens door uw moeder aan uw vader werd opgedragen.
En de schoonheid van het wel-geordende gezin leert gij kennen. Gij gaat het ideaal voelen van het vaderland, dat geestelijk bezit, waarvan uw gezin, afspiegeling is. Gij