VI
Vrouwen van Frankrijk, wie de vruchtzetting in het lichaam verhindert; wie de vrucht doodt in het lichaam; wie het heilige zaad, dat naar leven vraagt, uitwerpt als een walg, die overtreedt de wet van God, welke zegt: Gij zult niet dooden.
Hoe zult gij kunnen toornen op den vijand, die uw zoon neerslaat, gij die uw kind vermoord hebt reeds voor het tot het besef van het leven kwam, waarnaar het verlangde, waartoe het voorbestemd was. De zielen van de gestorven krijgers, zij hebben hunne lichamelijke gestalte op deze aarde gekend en voor hen is de weg naar het heil geopend. Maar de zielen, verstikt in uw lichaam, o vrouwen van Frankrijk, zij waren rond in de eeuwige duisternis van de onvervulde roeping en klagen u aan. Zij klagen u aan uit de geopende graven, waarboven gij kruiskens hebt gezet omwonden met bloemen. Moeder, waar is onze broeder! Zij klagen u aan uit al de geheime gaten, krochten, afgronden, riolen en zinkputten, waarin gij het heilige zaad, dat God den man doet storten in hoogste verrukking, in de heilige extase, hebt weggespoeld als een schadelijk uitwerpsel, tusschen stank en drek.
Uit de krochten van riool en zinkput schreit de vermoorde ziel van den ongeboren mensch tot u op en roept u toe, o vrouwen van Frankrijk: Waarom krijt gij om de gestorven helden, die hun roeping vervulden. Krijt om ons, de tot bederf en stank en uitwerpselen gedoemden, wij de tot het leven geroepenen I