„Gij hebt gehoord, dat er gezegd is: Gij zult uwen naaste liefhebben en uwen vijand zult gij haten. Maar ik zeg u: hebt uwe vijanden lief; zegent ze die u vervloeken; doet wel degenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld aandoen en die u vervolgen. Opdat gij moogt kinderen zijn uws Vaders, die in de hemelen is; want Hij doet Zijne zon opgaan over boozen en goeden en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Want indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat loon hebt gij? En indien gij uwen broeder alleen groet, wat doet gij boven anderen? Doen ook niet de tollenaars alzoo ? Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, die in de hemelen is, volmaakt is.”