toegang heeft dan zijzelf. In abstractie is dus een rechter altoos „schuldiger" dan de „misdadiger”, dien hij veroordeelt. En die „misdadiger" is voor ons, wetenschappelijk gevormde menschen weder niets anders, dan een andere atavistisch aangelegde persoonlijkheid, een mensch met psychische of lichamelijke defecten. Iemand, die lijdt aan een slechte spijsvertering komt naar mijn kliniek en ik onderzoek wat er de oorzaak van is en tracht hem te genezen — wat soms zelfs gelukt. Iemand, die meer of minder aan moral insanity lijdt, komt tot anti-sociale handelingen, wordt betrapt en gevangen gezet of in de gevangenis of soms in een krankzinnigengesticht. Vroeger waren geneesheeren en rechters het in zooverre met elkaar eens, dat zij wat zij niet genezen konden, doodden. Tegenwoordig houden wij medici alles zoo lang mogelijk in het leven — omdat wij het leven heilig en geheiligd achten. Die van de juridische faculteit hebben ten deze nog atavistische overtuigingen. Zoo kreeg ik patiënten, die in de gevangenis door het slechte eten, maagzweren en maagkanker hadden opgedaan, (het knauwen van de muis door de poes) en nadat ik ze weer genezen had, werden ze van mijn ziekenzaal opnieuw naar de gevangenis gevoerd. In die dagen heb ik zeker gevoeld, dat er wrijving bestaat tusschen de beide faculteiten, de medische of reddende en de juridische of straffende. Kortom een rechtzaak is ten slotte niets anders dan een strijd tusschen