42
beetgepakt en naar beneden getrokken. Hy hield stevig vast, rukte en met alle kracht trok hy de vork naar den kant en stapte uit het water. Maar de vork werd stevig vastgehouden en ’t was alsof de geest hem zyn wapen uit de handen wilde wringen. Nu hy echter op den vasten grond stond, zette hy den voet schrap tegen een zwaren steen en trok met alle krachten. Die daar beneden verzwakte en toen Sogöl de vork boven ’t water haalde, krinkelde zich om den steel een armdikke aal, die hy tusschen de vork had vastgespietst.
Hij liet de vork los, die de aal weder in ’t water trok. Maar hy deed geen moeite om de buit terug te halen. Een diepe gedachte hield hem bezig. „Er is geen Nickelman 1” dacht hy, zoomin als er elfen en nixen en asen zijn; zoomin als de priesteressen kinderen krijgen van de geesten, zoomin als er tooverkollen of wilde menschen zyn. Alles is zichtbaar mi wat niet te zien is, bestaat ook niet. En zoo greep de gedachte hem aan, dat hy dien nacht in de stroht bleef rondloopen, luide roepend: „Alles is zichtbaar 1 Alles is zichtbaar!” opzetteiyk daar loopend waar hij de geluiden hoorde, waarvoor hy vroeger angst had gehad en dan luid schallend roepend: „Alles is zichtbaar!” Op eens hoorde hy een stem, die hem antwoordde... maar luider, dieper... „Alles is zichtbaar!”... en toen nogmaals een stem, zwakker en teerder maar toch duidelijk verstaanbaar: „Alles is zichtbaar!”
Wie riep dat? Moedig drong hij door de dikke struiken en riep opnieuw. Weer hoorde hy twee stemmen, die antwoordden. Hij dreigde ze. Ze dreigden terug. Hy riep ze op. Ze riepen hem weder op. En steeds met zyn zelfde woorden. Voorwaarts drong hy en sloeg met een tak tegen een boom... een holle slag dreunde en kort daarop zonder dat hy nu sloeg, hoorde hy eveneens den dreun van een slag en een zachteren slag daarna. Hy kon niet ontdekken, wie daar sloeg en wie hem antwoordde en nu