72
JAN KLAASSEN.
Bruidegom, zoekt gij liever de pitten in de perzik van de wangen uwer bruid. Want mijn stuk heeft een moraal, zoo krakend als onbetaalde schoenen. (Zijn muts weder ophoudend voor ’t loon).
GULDENMOND.
Niet alles heb ’k begrepen, maar toch dit,
Schat nooit het hulsel, maar zie naar de pit.
JAN KLAASSEN.
Deze vergelijking is lichtrijk, want ze is geïnspireerd op een vetkaars. Schoone maagd, een kunstwerk is als een spiegel. Iedereen, die er inkijkt, aanschouwt zijn eigen beeld. Helaas — wij arme menschen kunnen ons zelf niet aanschouwen zonder onze eigen ijdelheid. En die maakt ons blind voor de eigen fouten.
R1JKLOF.
Mijn vriend, gij zelf ziet d’eigen fouten niet,
Uw stuk beviel mij maar ten halve, want
Te veel werd er het zwarte haar geprezen,
LATILDUS.
Dat zegt hij, wijl zijn bruid blondine is,
Ik vond dat zwarte haar juist heerlijk schoon.
GULDENMOND.
Dat zegt hij om zijn donker lief te vleien.
AMIANTE. (tot Jan Klaassen.)
Elkeen schijnt andere critiek te oef’nen,
Mij dunkt, critiek maakt u het werken zwaar.
JAN KLAASSEN.
Edele vrouwe, critiek is de kunst, zich zelf weg te kunnen cijferen ten einde in het kunstwerk op te kunnen gaan. Maar heden ten dage heeft men dat omgekeerd — menig criticus cijfert het kunstwerk weg om zelf opwaarts te gaan. Er is maar één soort critiek, die den kunstenaar kan leiden.
AMIANTE.
Welke ?