48
HIDALGO.
Mijn geduld raakt op.
BERLINO.
Een stal met paarden als toegift.
HIDALGO.
Sjacheraar!
BERLINO.
En natuurlijk, bij de paarden hooren de koetsen. En in de koetsen ga je uit rijden met je geliefde. Je rijdt naar den juwelier. Daar koop je haar een ring met een hemelsblauwen turkoois in een krans van diamanten; een pendeloque met drie parels en drie robijnen, die ze hangt onder ’t kuiltje van haar hals aan een kettinkje van platina; een snoer paarlen om door heur zwart haar te winden ....
HIDALGO.
Geld is drek.
BERLINO.
Het is de mest van den geluksakker. Dubloen voor blazoen. (Hij biedt hem de geldzak aan).
HIDALGO.
Dat is te veel. Sterf ellendige.
BERLINO.
Help, help, help.
(Hij vlucht, gevolgd door Hidalgo met getrokken zwaard. Beiden af.
ZESDE TOONEEL.
SWANHILDE.
O, vreeselijk, vreeselijk! Waar is de schoone, bleeke ridder ?
HIDALGO, (opkomend).
Jonkvrouw, mijn reverenties.
SWANHILDE.
Schoone, bleeke ridder, wie sloeg U die wonde ? O, ik zie, dat gij bloedt.