42
Ik ben zoo moe van zwerven,
Zoo lang droeg ik mijn kruis,
Zal eeuwig ik dan derven,
Een stil, gelukkig thuis?
Ik vroeg het aan de boomen,
Ik vroeg het aan den vliet,
Het loover en de stroomen,
Die wisten bet het niet.
Ik ben vol hartsverlangen,
Maar weet niet waar te gaan,
De klachte van mijn zangen,
Verstaat alleen de maan.
Ik kom van ver getogen,
En draag een groot verdriet,
De tranen van mijn oogen,
Zijn bronnen voor mijn lied.
CLASINA.
Wie zijt gij, bleeke zanger van uw smart?
PIERLALA.
Ik ben de zoeker naar een vrouwehart.
CLASINA.
Zijt gij de held, dien ’k beeldde in mijn droomen ?
PIERLALA.
Zijt gij het doel, waarvoor ’k ben hier gekomen ?
CLASINA.
’k Wil droomen waar gij droomt en koozen waar gij koost, ’k Wil lijden waar gij lijdt en troosten waar gij troost.
PIERLALA (haar te voet vallend)
’k Wil lieven waar gij lieft, en lusten waar gij lust,
En lachen waar gij lacht .... en kussen waar gij kust.
{Zij omhelzen elkaar).