40
leidt tot kinderzegen en zoo blaas ik door dit instrument het menschengeslacht op de wereld. Mijn kunst staat het hoogste. — Hoor maar. {hij speelt een paar hooge gamma's.)
VEDEL.
Jelui zijn allebei schaapskoppen. Ik alleen voer den stok. En wie den stok voert, die is toch wel zeker de sterkste en de hoogste. {Hij strijkt een paar noten).
TURKSCHE TROM.
Als ’t bij volkstemming ging, was ik nummero één. Want al heb ik ook maar één klank, mij hoor je boven alles uit. {Hij slaat een roffel.)
Muziek totdat het scherm van Jan Klaassen’s tooneel langzaam opgaat.
EERSTE TOONEEL.
JAN KLAASSEN, KATRIJN.
JAN KLAASSEN.
Heeft ie duiten ?
KATRIJN.
Hij is welgemaakt, spreekt op een aangename manier, en zingt als een lijster.
JAN KLAASSEN.
Heeft ie duiten ?
KATRIJN.
Hij is goedhartig, heeft veel talent en een schoone toekomst.
JAN KLAASSEN.
Heeft ie duiten ?
KATRIJN.
Neen.
JAN KLAASSEN.
Dan kan ie naar mijn dochter fluiten.
KATRIJN.
Dus je geeft hem het jawoord niet?