32
AMIANTE, LIANE, GULDENMOND,
RIJKLOF en de speelgenooten.
AMIANTE.
Ik ben zoo blij, dat voor ge, kind, U geeft,
Aan d’ernst des levens, dien het huw’lijk brengt,
Nog eenmaal met Uw speelgenooten U,
In d’onschuld van Uw onbewuste jeugd,
Vermaakt, want wie als ik, den sluier draagt Der vrouw, die eenmaal gansch heeft lief gehad,
En toen de liefste stierf, dit leven zag,
Als in herinnering een schoon verschiet,
Die weet, hoe leed door lief en lief door leed, Gestrengeld worden in des levens spel.
Verheugt U, kind’ren, en vermaakt U wel,
Liane, mijn vriendin, mijn trouwe steun,
Gij, die wel weet, wat mij het leven nam,
En mij nu troost door toegenegenheid,
Kom, zet U bij mij neder, hier ter zij,
Verheug U, met de kind’ren, kind gij zelv’,
En laat ’k mij, toeziend, door herinn’ring troosten, Want Guldenmond, uw vreugd is mijn geluk.
LIANE.
Hoe schoon is rouw, wanneer het rouwen geldt,
Een waardige, wiens leven ’t krip verdiend’
Dan wordt, zooals bij U, de rouw een statie,
Van eerbiedwaardigheid en hoog’re gratie.
GULDENMOND.
Dies, lieve moeder, laat ’k uw zwarte dracht,
Voor heden dan met blijde bloemen sieren,
Ei zie, viooltjes en vergeet-mij-niet,
Neem deze kus als troost voor al verdriet,
En nu, laat ons nog eenmaal lachen, dollen,
’k Wil springen, schertsen, dansen, stoeien, hollen . . . .
(Zij wil wegloopen).