30
GEZAG.
.... sprekende niet gedaagdes echtgcnoote, welke desgevraagd zijnde antwoordde (hij noteert) „Mijn man is niet thuis.” Dit is de bekende uitvlucht van alle lieden, die snel van koopen en langzaam van betalen zijn. Je man is een gauwdief ....
KATRIJN.
Zeg dat nogmaals en ik sla je met den bezem op je kop stuk.
GEZAG.
Bedreiging van een ambtenaar in de uitoefening van zijn functie. Pierlala is getuige en Duit is mijn tweede getuige. Mee naar de gevangenis. (Hij vat Trijn aan).
KATRIJN. zich verwerend met den bezem).
Man, ik sla je dood!
GEZAG.
Onder verzwarende omstandigheden van een wapen voorzien. Vrouw, in naam des Konings zijt ge mijn gevangene. Vorigen. JAN KLAASSEN.
(fan Klaassen is opgekomen en slaat met zijn stok Gezag den hoed over de ooren).
PIERLALA.
Het ziend gezag veroordeelde den dichter,
Wel ons, wellicht is blind gezag nu wijs,
JAN KLAASSEN.
Wie de man is weet ik niet en wil ik niet weten, maar blind is ie niet. (Gezag tilt met moeite zijn hoed van zijn hoofd. Dadelijk slaat Jan Klaassen hem weer over zijn oogen).
Let wel, hij ziet meer dan ooit een sterveling voor hem zag. Want wie onzer ziet nu zooals hij, wat hem boven het hoofd hing. (Hij drukt hem den hoed weer over de ooren).
DUIT.
Jan Klaassen, je sloeg Gezag.