29
GEZAG.
En nu, dichtersman, ga den boer op, zing liederen en zamel geld voor knoopen en snaren. Zoodra je weer knoopen en snaren hebt, kom ik terug.
DUIT.
Flink zoo. Aan de gerechtigheid is voldaan.
Let op. bij elkaar.
PIERLALA. (zingend en tokke
lend op de quint van de guitaar).
Zal nu zijn,
Stil en fijn ’t Liedeke mijn?
Wie bemint,
Rijkdom vindt,
Zelfs op een quint.
Buigt slechts weer,
Hoog en teer,
’t Lieveke neer,
Rijkdom vindt,
Dan haar vrind,
Zelfs op een quint.
Nooit zal zijn,
Droef en klein,
’t Liedeke mijn,
Geld is wind,
Voor wie mint,
Zelfs op een quint.
GEZAG.
Die zingt weer al de snaren en al de knoopen Dichters zijn menschen, die veel dichten maar
weinig betalen. Omgekeerd zou ’t meer voldoen. Ik ben voldaan. Aan de gerechtigheid is voldaan. Nu komt Jan Klaassen aan de beurt.
KATRIJN.
Mijn man is niet thuis.