25
GEZAG (tot Duit)
Dit zijn de bekende smoesjes van alle poëten, die slecht van betalen zijn. Mij gaan alle dichters der wereld niets aan. Maar de slechte betalers, — ho, die zijn mijn.
DUIT.
Flink zoo.
GEZAG. (totPierlala, de acten toonend).
Wil je betalen ?
PIERLALA.
’k Heb al die schulden al reeds lang voldaan,
Nog voor ’k ze maakte heb ik ze betaald.
GEZAG (tot Duit)
Hij zegt zooveel als dat hij de vorderingen niet schuldig is. (tot Pierlala) Laat dan de quitanties zien.
PIERLALA.
Ik strooide ’t goud rond van mijne rijke ziel,
De menschheid leerd’ik denken, zien en voelen,
Den Koning heb ’k verheerlijkt in mijn lied,
Aan armen en verdrukten troost geschonken,
Ik heb gebedeld voor de bedelaars,
Met visschers heb ’k gevischt — ziedaar mijn kwijting.
GEZAG.
Betalen moet je of ik ga je executeeren. De schulden die je gemaakt hebt zijn alle behoorlijk geboekt, opgeschreven, ingeschreven en uitgeschreven. Je bent gedagvaard, hebt verstek laten gaan, bent veroordeeld en nu, betalen, bleeke man, of ik executeer je. Hier is de eerste schuldvordering. Aan UEd. geleverd een gouden pen. Erken je de vordering ?
PIERLALA.
De gouden pen, waarmee ik mijn lied’ren schreef Van liefde, maanlicht, zonneschijn en zee.
GEZAG.
Je erkent. Tweede schuldvordering. Aan UEd. geleverd een zijden omslagdoek, bestikt met bloemen. Erken je de vordering?