21
PIERLALA {op zijn guitaar spelend, zich neigend tot de weenende Katrijn).
De watertjes vloeien Verliefd langs het riet,
De visschekens springen Omhoog uit de vliet,
De bloemetjes bloeien Toch niet om niet ....
Zij zoeken het groote verdriet.
De vogelkens zingen Verlangend een lied,
De kikkertjes springen,
Als zijn ze verblied,
De bijekens puren Toch niet om niet ....
Zij zoeken het groote verdriet.
{Gezag en Duit komen op, gevolgd door twee kleine getuigen, waarvan de eene een zwaard en de andere een weegschaal draagt). GEZAG.
Zooals ik U zei, daar staat ie weer te spelen en te zingen. Het zijn de meest onbetrouwbare personen in de wereld. Ze zijn zoo haveloos en arm als een burger, die zijn belasting betaalt naar de wet, zonder het land te beliegen en te bestelen, en zij beweren dat de heele wereld van hen hoort.
DUIT.
Dus hij betaalt niet?
GEZAG.
Geen knoop. Dat doen ze nooit. O, ik heb veel ondervinding met kunstenaars, veel zure ondervinding. Dit blauwe oog is mij ook nog geslagen door een kunstenaar.
DUIT.
Schandelijk!