12
SPIRITIO.
Ik ben, die alles mind’ maar niets verwierf,
En door die eenzaamheid van liefde stierf,
Ik ben een ziel, die ’t lichaam heeft verloren.
JAN KLAASSEN.
En ik een lichaam, die een ziel vond ... op den bodem van deze flesch.
SPIRITIO.
Wel hem, die zielen zoekt en zielen vindt,
En ziel aan ziel tot eeuwigheid verbindt.
JAN KLAASSEN.
Dood, ik wil nog niet dood. Wie in een koffer gaat slapen, is altijd reisvaardig, maar ik slaap nog bij mijn vrouw in bed. Het is een eerbare dame, want ze bemint nog altoos in mij, wat zij niet kan krijgen. Wie een vrouw, die hem liefheeft, haar zin geeft, is zinneloos, want dan zet ze haar zinnen op een ander. Dit is een oude wijsheid — al van vóór mijn huwelijk.
SPIRITIO.
Wie echt bemind heeft is voor goed vereend,
Slechts dat hart scheidt, dat ’t andere had geleend.
JAN KLAASSEN.
Vriend, je stem heeft een bijklank als een bruiloftsklok, die gebarsten is. O, er is tegenwoordig veel gebarsten op bruiloften. Dit zeg ik je als deskundige, want ik ben de tragische figuur, die de pret levert op huwelijkspartijen. Je komt juist van pas, want ik heb een nieuwen tekst noodig voor een bruiloftsfeest, dat hier op ’t landgoed moet plaats vinden. Tot nu toe heb ik ’t met het realisme geprobeerd, maar dat is uit de mode. Ze hebben genoeg van de naarheid als waarheid. Nu vragen ze om den geestelijken kant van de dingen te zien en daarom verschijnt de geestelijkheid te goeder ure weer op het tooneel. Wat zijn je voorwaarden, geest?