87
O vrouwerok, uw naam in zelfverloochening,
Dat Zéfir blaast dit kuische rokjen op,
Boréas voer dit kuitenschoon ten top.
JOLLY JOKER
Maak van mijn spillebeenen niet zoo'n wezen. SCHOPPEN ZEVEN
Hoe nu ? ’k Moest druiven toch van distels lezen ? JOLLY JOKER
Dat lieg je, uitgeslapen schooierszoon,
Mijn beenen distels, (slaat hem nogmaals)
Jij hoort bij de honden,
Spreek niet alleen, naar honger met twee monden ! SCHOPPEN ZEVEN
Zoo zijn de vrouwen, wee wie bij heur waar is,
Ze vragen waarheid, maar ze meenen leugen,
En daarom minnen zij, die ’t minste deugen,
Werd ik nog eenmaal jong, ik meed de vrouwen,
Zij zijn het die mij tot verspilling brachten,
Van vaders erfdeel, aan haar moet ik wijten Dat ik, eens kloek en welgegoed, geacht,
De rest mijns levens als een oude schooier,
Veracht, door elkeen afgesnauwd, moet slijten.
(men hoort zwaardgekletter) Pas op, daar is dat troepje hooge hearen,
Wat zie’k, ze zijn nog aan het duelleeren,
Ik berg mij hier, want als er slagen vallen,
Krijgt d’arme altoos ’t grootste deel van allen.
(Hij verbergt zich achter de zuil).