Een goudstuk, vriend, dat goudstuk is voor jou,. . .
(Schoppen Zeven wil toegrijpen, ze geeft hem met de rinkelbel een tik op de hand).
SCHOPPEN ZEVEN
Vervloekte oude kol!
JOLLY JOKER
Dat is gelogen,
Zoo ziet men: de verwachting van bezit,
Slaat menschenaard reeds om van lam tot wolf,
Vreest voor degenen, die uw erfdeel wachten,
Zij zien u aan, als waart gij reeds gestorven.
Dit goudstuk vriend, zij ’t uwe .. . handjes thuis,
Eerst toont gij mij, dat uwe armoed vrucht droeg.
SCHOPPEN ZEVEN
Wat, moet ik druiven lezen gaan van dist’len ?
JOLLY JOKER
Alleen wie van de distels vruchten plukt,
Kan zeggen, dat zijn leven is gelukt.
(zij wil gaan, hij houdt haar smeekend bij den rok) Wat, trek mijn rok niet hoog, onkuische vlegel,
SCHOPPEN ZEVEN
Ach, wat voor kuiten, ach wat fraaie kuiten!
JOLLY JOKER
Dat zeg je ook alleen maar om de duiten.
SCHOPPEN ZEVEN Rond als een peer en mollig als een moesje,