67
MEDEA
(haar kleed openscheurend en haar boezem biedend.) Dood mij .— ik zeg u, gij kunt mij niet dooden.
Want die gij dooden wilt, is reeds doorstoken,
Dood mij .— gij, die mijn vaders brein verstoorde, Dood mij — gij, die mijn broeders leven naamt,
Dood mij -— gij, die mij aan mijn land ontroofdet, Dood mij — gij, wien ik tweemaal ’t leven redde, Dood mij — het gulden Vlies beschermt mij nu niet meer, Doorsteek deez' boezem . .. dien gij hebt ontwijd,
Door duizend steken van uw valsche kussen,
Doorsteek deez’ borsten, waar zoo vaak ’g aan rustte, Hier staat Medea, Grieken — een barbaarsche —
Die alles heeft geofferd voor uw heil,
Tot loon kreeg laffen smaad en breuk der trouw,
Ik zeg u, steek toch toe, wat draalt gij nog ?
Men wenscht u te Thessalië alléén,
Nooit werd u bee’tre kans dan nu geboden.
JASONHet zwaard ontvalt mij, o die tooverblik,
Ik kan niet... ik zie niets dan ’t duister glimmen,
Van dat zwart oog, o vrienden helpt, uwkoning!
(hij stort in de armen van de gasten)
CREONDan ik ... ik zal mijn dochters onschuld wreken!
(Hij gaat met zijn zwaard op haar toe)