60
CREON (tot de gasten)
Daarbinnen wacht men u met maagd en wijn.
(het gezantschap af).
JASON
En zoudt gij werklijk mij naar Thessa volgen ? CREUSA
O gaarne, — waar uw gade niet verbolgen ...
Ik volgd’u waar gij gingt, op stap en tred . . .
Ik zou wel altijd om u willen wezen,
Reeds toen voor ’t eerst ’k u zag, voeld’ ik hier pijn, Ik wist niet, dat dit Eros’ schoten zijn,
En om het bonzen van mijn hart te mindren,
Sloop ik u na, waar ik u maar kon zien,
Een vreemde zaligheid vloot door mijn leden,
Een ongekende lust beving mijn zinnen,
(Creon, van achter een zuil, hoort toe.)
Ik wild’u streelen, in de oogen blikken,
Maar zaagt gij m’aan, dan voeld’ een blos ik stijgen, En vlood beschaamd, betreurde vlucht en schaamte, Zoodra ik in mijn stille kamer lag.
Mijn lichaam beefde, ’k vond geen rust, geen troost, En zelfs de slaap vermocht mij niet te helpen,
Want in mijn droom verrees uw beeld, en dan Sloeg ik . .. zoo . . . darmen om uw schouders henen,
(zij omhelst hem)
En drukte zoo mijn wang aan uwe wang,
Toen, eenmaal, hebt gij m’in den droom gekust.. .
’k Ontwaakte uit dien zoetste aller droomen,
En nooit scheen wreeder mij de werklijkheid —