33
CREUSA
Zeg mij, wat heldendaden deel dat godje?
Op wien schiet hij die spitse pijlen af?
En waarom glimlacht hij, die toch verwondt?
Mij dacht, bij ’t krijgsbedrijf past slechts de ernst, Maar zie, Megyas, anders altoos statig,
Verborg, toen ik hem naar dat heldje vroeg.
Snel het gelaat achter een slip zijns kleeds,
En ook Athanas wist meer van dat godje,
Want zie, Athanas, anders altijd ernstig.
Zei, toen ik vroeg, wat zijn de heldendaden,
Van 't knaapske met ziin pijl en boog daarginds, „Kind, wacht u voor dien onverlaat, hij is,
Voor alle jonge meisjes hoogst gevaarlijk,
Hij schiet zijn pijlen midden in haar hart,
Nooit faalt zijn schot... cn ’t harte is gebroken.” Toen ging Athanas heen, maar heengaand lachend.
JASON
Daar vraagt gij mij, een krijgsman van beroep, Wat priester, noch zelfs wijsgeer schijnt te weten.
CREUSA
Maar ’t godje is een krijgsman, zooals gij,
JASON (schertsend)
Brak ik ooit harten?
MEDEA
O, die scherts als gal,
Hij brak nooit harten ... brijz’len deed hij ’t mijne, En nu vertrapt hij ’t in dit oogenblik.
3