31
CREUSA
Dat ’s altijd geen antwoord op mijn vragen.
JASON
Zoo’n koppig meiske, nu dan, zet u neer,
En vraag dan uwe vraag, ’k volg uw begeer.
(ze zetten zich neer op de trap voor de zuil, waarachter Medea staat, die zoo alles hoort).
CREUSA (zich tegen hem aanvlijend)
Maar eerst moet gij beloven niet te schertsen,
Want zie — van allen, die’k het vroeg tot nu.
Kreeg ik een glimlach of een grap ten antwoord,
En toch 't is heusch heel ernstig, wichtig ernstig.
JASON
Hoe of de zachte schaduw van de wimpers,
Aan ’t hemelsblauwe oog nu tint verleent,
Die werklijk ernst in kinderblikken brengt,
Vraag vrij — en wat ik weet, ik zal ’t u zeggen,
En nooit waar’ wijsheid schooner ingekleed.
CREUSA
Hoor dan — Megyas en Athanas, beiden,
Twee strenge heeren, die mij onderwezen,
In d’ heilige geschiedenis der góden,
Vertelden mij van Zeus, van Herakles,
Van Aphrodite en ook van Demeter,
Van allen — uitgezonderd toch van één.
En zie, die één schijnt mij toch d’ allerliefste,
Ik zag zijn beeld eens in een kleinen tempel,