29
JASON
En als ik nu mij zelf van ’t net bevrijd,
(hij neemt zich zelf den krans van het hoofd) Op mijn beurt een mooi vlinderke ga vangen?
CREUSA (schertsend wegloopend)
Witje hier .. . witje daar . .. witje overal!
(Jason, Creusa met den krans naloopend, af).
MEDEA (treedt op)
Hier zal ik hem ontmoeten — want hier toeft hij, Omdat hij weet, Creusa komt hier vaak,
Wee mij, wanneer die twee een poos alleen zijn,
Ik ken de zwakheid van mijn Jason, en Ook ken ik wel de sluwheid van Creusa,
Die onder ’t mom van hemelsblauwe onschuld.
En kirrend als een houtduif in het loover,
Mij mijn geliefde te ontfuts’len zoekt.
Daarom laat ik hier Jason niet alleen,
Ik zal hem volgen als het lam zijn moeder,
Gelijk een hond zijn meester, als een slaaf
Zijn heer ... lam, hond en slaaf, een droevig drietal —
Neen, meer nog ben ik — ’k ben zijn lief, zijn boele,
De moeder van zijn kind’ren, ach wat niet,
Ontvalt mijn Jason mij — wat blijft mij over?
Maar hij ontvalt mij niet, ik ken mijn kracht,
Kom — ’k wil voor heden weder schoon en jong zijn, En 't haar mij met een tooi van bloemen sieren,
Hier zijn er roode, — klaproos, fel en vurig,
Helaas, maar ook te snel verbloeid . . . ’t zij zoo,
Maar zoolang dan nog ’t bevend blad blijft hangen.