28
Ze wist er niet welke te roemen,
Het meest, terwijl ze wond,
Heur bloemekens tot een kransken.
Van goud en blauw en rood.
Een vlindertje kwam tot een danske,
En zette zich in haar schoot.
Vlinderke, jij moet kiezen,
Van al mijn mooie bloemetjes,
Wie is de mooie,
De blauwe, de rooie,
Vlindertje, vlindertje, weet je 't niet, Vlindertje, vlinder, je doet mij verdriet, Vlindertje, vlindertje, zeg mij thans,
Wien breng ik mijn bloemenkrans?
(ze staat op)
Daar is de vlinder.. . wacht, ik wil hem vangen! Witje hier ... witje daar .. . witje overal...
Nu hoog ... nu laag ... nu links en nu weer rechts ... Witje, witje al vlieg je ook snel,
Creusa achterhaalt je wel.. . zóó . ..
(Zij slaat met haar krans naar den vlinder, die ze achterna geloopen heeft en brengt zoo den krans juist op het hoofd van Jason).
JASON
Dat is het eind van ’t lied. ..
CREUSA
Neen, het begin,
En ’t is een goed begin, ik dank je vlinder,
Gaarn’ gun ik je de vrijheid, nu ik heb,
Een and’ren vlinder met mijn krans gevangen.