25
Met slappe leden, en door ’t vuur verteerd Van ’s harten twijfel — o mijn bonzend hart.
Dat niet te kiezen weet, noch vreugd, noch smart. ATHANAS
Dan raadt beproefde wijsheid u te wachten,
Wie wacht, verwint door ’t allersterkste wapen,
Den tijd — dat is ons deel der eeuwigheid.
JASON
Wachten zegt gij, wijze — wachten zegt gij,
Ja waarlijk, hij zegt wachten, schoone raad,
Een moeder ziet heur liefste kind bij ’t vuur,
In groot gevaar van levend te verbranden,
Dan zegt gij tot die moeder, wachten, wachten. Wellicht, dat toch het vuur zich zelf nog dooft,
Een schip vergaat, der reddersboot staat klaar.
Om d’afgetobden schepeling te helpen,
Dan zegt hij: helden, blijft aan wal, wilt wachten, Dat schip zal dan van zelf wel binnenloodsen.
De vuurberg splijt uiteen, de lava stroomt,
En dreigt een mensch in vloeibaar vuur te hullen, Dan zegt hij, wacht, die wacht, verwint, o wijze,
Wel kan hij wijs zijn, die geen hartstocht kent,
Die niets weet van het laaiend vuur der liefde,
Die nooit het zengen voelde van zijn hart,
Wanneer vergloeid voor d’één, ’t ontgloeit voor d’ander, Maar d’één, Medea, blaast het vuur weer aan,
En d’aêr, Creusa laat heur vlam verglimmen,
Tot ik, Medea — ’t oude vuur weer doof,
Creusa, ’t and're, — weer tot gloed ontvlam ... Helaas — en ’t wreede, vurig spel verteert,
Slechts mij, laat beide vrouwen ongedeerd ...