24
O wijsgeer, wijs mij, dolende, den weg.
Ik ben verdwaald in 't woud van ’t eigen hart.
Ik ben verstrikt, in ’t net van d’ eigen geest,
Geen smeek’ling was ooit armer, dan uw veldheer, Twee machten strijden in mijn zieke ziel,
Twee wegen ziet mijn angstig zoekend oog,
’k Ontviel mij zelf, hervond een ander ik,
Twee wezens leven in mijn boezem, wijsgeer,
Zij voeren stagen strijd in woeste woede,
En dat heeft uwen armen held verslagen....
MEGYAS
Ziedaar den mensch, die d’ eigen geest vertrouwt,
En roerloos schip, een speelbal van de golven,
Wat was eens Jason, de godvrucht’ge held,
De veldheer van de dappere Argonauten,
Het gulden vlies op den barbaar heroov’rend,
De rots, waarop een volk vertrouwend bouwde,
Wat is nu Jason, die 't geloof verzaakte?
Een poel — wier dwaallicht, ’t volk ten afgrond leidt.
(af).
ATHANAS
Rijs op mijn heer.... het voegt mij niet te staan, Waar gij aldus bedroefd gebogen ligt....
JASON (opstaande).
Bedroefd.... dat woord is veel te zacht, ik ben Verteerd van smart, mijn borst is stukgereten,
Mijn ziel verscheurd, mijn oog is dof van ’t waken,
Ik ben geen Jason meer — 'k ben niet uw heerl Zeg mij, zaagt ooit gij zoo uw veldheer staan,
Met holle oogen, een gebogen rug,