173
Jij hebt geen snoetje, dat om straffen vraagt,
(vat haar onder de kin)
VROUW SCHOPPEN TIEN
Heer, ik zal graag een boete u betalen.
SCHOPPEN ZEVEN
Een boete, goed, wat biedt g’als boete aan.
VROUW SCHOPPEN TIEN
’k Wil voor uw zieleheil ter kerke gaan.
SCHOPPEN ZEVEN
Bid jij maar liever voor je eigen heil,
Biecht op *— en zeg mij eens je pekelzonden.
VROUW SCHOPPEN TIEN
Heer, voor niet lang had ’k zondige gedachten,
Ik zag een edelvrouw voorbij mij gaan,
En keek haar kleed en schoonen mantel aan,
Heur hoed met veeren en heur diamanten,
Toen dacht ’k, ach kond’ ik mij toch eens zoo kleeden, Al was ’t maar voor één keer — en dan nooit meer.
SCHOPPEN ZEVEN
En als ’k je nu eens gaf zoo hoofschen staat?
VROUW SCHOPPEN TIEN
Neen Heer, ik biechtte en ik kreeg aflaat,
En heb beloofd, zulks nooit meer te verlangen.
SCHOPPEN ZEVEN
Wat zeg je van dees hoed met witte pluimen,