171
SCHOPPENJONKVROUW
Voor eeuwig — ach, de eeuwigheid is lang.
En ’t wordt mij bij ’t bedenken hier zoo bang,
Zult nooit gij allerliefste mij verlaten,
Men hoort zoo vaak van mannen-ontrouw praten.
SCHOPPENJONKER
Ach, al die mannen hadden nooit een vrouw.
Als jij — zoo wel — zij werden nooit ontrouw.
SCHOPPENJONKVROUW Bezegel uw belofte ...
SCHOPPENJONKER
Zoo ’k ooit breek,
Mijn eed van trouw, ’k verlieze eer en leven.
(hij kust haar)
SCHOPPENJONKVROUW
Ach — wilt vijf zegels op dien trouwbrief geven,
(Hij kust haar vijfmaal) Met zulk een goed gesloten brief ga ’k heen,
En kussen zooals jij, tevoor deed geen! (af)
SCHOPPENJONKHEER Dat feeksje, dus zij kan toch vergelijken,
Wee haar, wanneer toch ’t waarheid mochte blijken. En wee u, Ruitenjonker, Hartenheer,
Kus haar nog eens, gij beiden leeft niet meer. . .
Negende Tooneel Schoppen Zeven. Vrouw Schoppen Tien. Later
Schoppen Tien,