In rang en stand, in afkomst en in bloed?
WHIST
Een zoon — en nu spreekt gij toch van een zoon, Wat kan men meer beminnen dan een kind!
Had ik een kind, en waart gij dat kinds moeder,
Wat zou ’k het kind ooit kunnen weigren, liefste? Daar het toch vaster m’ aan u binden zou!
HOMBRA
En waart gij dan gelukkig door zoo'n band?
WHIST
Kon d’eeuwigheid ik tot een ringe smeden,
Zoodat ze onverbreekbaar bleef voor tijd,
Ik sloeg hem er om heen, voor eeuwig één!
HOMBRA
Weet wel mijn prins — dan is er geen terug! WHIST
Ik wensch slechts ’t voorwaarts uit uw mond te hooren. HOMBRA
Gij geeft een ring van goud — hij blijke staal!
WHIST
Heb dank, mijn lief — dat is de zoetste taal! HOMBRA
Neem dezen dan in ruil, voor dien gij boodt.
En ruilen wij geen ring meer tot den dood!
(Beiden af)