WHIST
Zoo jong en reeds zoo wijs — wie leerde u,
In stonden van geluk bedachtzaam zijn?
HOMBRA
Een zware leerschool was mijn’s vader hof,
Daar heet des konings liefde, koningsplicht!
WHIST
En zoo u plicht verbood mij lief te hebben,
Zoudt gij dan zulk verbod van plicht ook volgen?
HOMBRA
Zulk een geval kan ik mij niet verbeelden,
Want ik bemin u en mijn liefde is
Zoo sterk van werklijkheid, dat mijn verbeelding.
Haar slecht vergrooten, niet verkleinen kan!
WHIST
Maar stel u dan eens voor, gij hadt een zoon,
En deze zoon zou koningsplichten torsen,
Zoudt gij dan, zoo hij eene vrouw beminde,
Die plicht verbood, maar ’t hart gebood te minnen, Dien zoon zijn hart om plichtsgebod doen breken ?
HOMBRA
Hij zou, leek hij op u - mijn hart verweeken, Vrees ik ■— maar toch, ik had dan ongelijk,
En wel ben ’k dankbaar, dat het vraagstuk niet Door werkelijkheid wordt gesteld — en nu gij, Zoudt gij uw zoon een laagre laten trouwen,