164
HOMBRA
Viel u het wachten lang ?
WHIST
De stonden kropen,
Maar nu ’k u zie, wou ’k Vader Tijd wel keetnen. Dat hij zijn snellen vaart niet kon volbrengen.
HOMBRA
Hoe wreed is Vader Tijd, hij heeft geen hart,
En laat de stonden onvermurwbaar duren,
In leed ontzagglijk lang — in vreugde vlug,
En hij, meedoogenloos, kent geen terug!
WHIST
Zoudt dan mijn liefste nu terug gij willen?
HOMBRA
O neen — maar ook, ik wou, er was geen voorwaarts, En eeuwig kon ik zoo in uwe armen rusten Als nu.....
WHIST
En vindt gij morgen dan mijn zoete lief,
En overmorgen en niet alle dagen.
Tot dat het eind van mijne uren komt,
Mijn armen altijd voor u uitgebreid?
HOMBRA
Dat vraag ik u — des menschen hart is wankel,
En in zijn hart bewaart hij toch zijn toekomst.