159
RUITENJONKVROUW Mijn lieve vriend.
RUITEN JONKHEER
Prinsesje van mijn hart. RUITEN JONKVROUW
’t Gevaar is groot, ik durf niet ver van hier. RUITENJONKHEER
Daar is een bank, kom laat ons samen rusten,
(zij gaan zitten. Hij kust haar) RUITEN JONKVROUW Mij was 't of ge voor ’t allereerst mij kuste.
RUITEN JONKHEER Mijn laatste kus zal als mijn eerste zijn.
RUITEN VROUW
Dat wil ’k ervaren, geef mij snel de laatste.
RUITENJONKHEER
(haar herhaaldelijk kussend) De laatsten kindlief zullen d'eersten zijn.
RUITENJONKVROUW
Wees niet zoo heftig, jonker, ’t doet mij pijn.
Zeg mij — en zult gij nu altoos zoo blijven,
Nooit hard of ruw zijn, nimmer mij bekijven,
Ook niet, wanneer ik minder schoon zal zijn ?