Doch zie, daar staat de blanke engel zelve!
RUITEN JONKVROUW Zijt gij het Ruiten Jonker?
RUITENJONKHEER
Ja ik, o kom ... RUITEN JONKVROUW Hoe zal ik komen, men bewaakt de deur ?
RUITEN JONKHEER Spreid uit uw vleugels, engel en daal neer.
RUITEN JONKVROUW
Ik vrees, dat ’k vallen zal en doen mij zeer.
RUITEN JONKHEER
Omklem de klimroos met zijn zware takken,
En laat u zachtjes naar beneden zakken.
RUITEN JONKVROUW
Ik kom, want waar gij zijt is geen gevaar,
(zij klimt naar beneden)
RUITEN JONKHEER (haar opvangend)
Nooit schooner roos aan deze struiken waar,
Ziet hier, dees bloeme sloot bedroefd haar kopje, Toen z’u ontluiken zag als bloemenknopje.
(biedt haar een bloem aan)