156
VROUW SCHOPPEN TIEN
Ach man, hoe kan je mij zoo valsch verdenken. Wil nog een oogenblik gehoor mij schenken,
En blijkt mijn onschuld niet, dan sla mij dood.
SCHOPPEN TIEN (laat het houweel zinken)
Die praatjes ken ik, zoo slim is geen man,
Of slimmer is de vrouw, die hem bedriegt,
Ze vinden voor elk gaatje fluks een praatje, Zoodat hij d'eigen oogen niet vertrouwt,
Je zat toch bij dien kwezel op de schoot ?
VROUW SCHOPPEN TIEN
Ja zitten deed ik, maar uit bittren nood,
Ik had thuis geen geduld op je te wachten,
Te langzaam ging de klok naar ’t uur van achten, En daarom, nadat alles was bereid.
Liep ik je hier een stukje te gemoet,
Dat heer daar kwam met een onschuldig praatje, En plotsling voor ik wist van wat of wie,
Trok die schavuit met kracht mij op zijn knie.
SCHOPPEN TIEN
Ze zegt schavuit, maar meenen doet ze schatje, Zoo is dat vrouwevolk,
VROUW SCHOPPEN TIEN
Neen man waaratje,
Eén schat bezit ik maar, kom schattebout,
Ga mee naar huis, het eten wordt te koud.