155
Opdat ik beter jou mooi snoetje zie.
VROUW SCHOPPEN TIEN
Zeg, laat mij los, astranterig sinjeur,
Wie ben je — en waar houdt je mij wel veur ?
SCHOPPEN ZEVEN
Voor ’t aardigst wijfje uit de heele stad.
VROUW SCHOPPEN TIEN
Laat los, laat los, of man ik geef je wat!
(Tijdens dit stoeien komt Schoppen Tien op met een houweel over den schouder).
SCHOPPEN TIEN
Hei kerel, wat vermeet jij je, laat los.
Wat brengt j'er toe mijn vrouw hier aan te randen, Al draag je zij en lubben op de handen,
Mijn vrouw is mijne vrouw, ’k hoop dat versta je, Vort uit mijn oog, (heft het houweel op) of anders
kwast, daar ga je I (Schoppen Zeven ijlings af)
SCHOPPEN TIEN (tot zijn vrouw)
Nu tusschen ons, dat is de tweede keer,
Dat ik je snap met zulk een aadlijk heer.
Wat doe je hier, wat heb je hier te zoeken,
In stee van j'afgetobden man te wachten,
Thuis, aan den disch hem spijs en drank te bien,
Loop j’als een deern en vrijt met hooge lien!
Wat let me wijf of ’k sla je levend neer!