134
Want zie, ik was van ’t hemelsch recht vervuld,
En dwong toc'n om een afslag van de straf,
’t Werd toegestaan — maar nu tot straf voor’t dwingen, Vindt wel de vader hier zijn dochter weer,
Maar hij kan niet het kind den vader geven,
Daar ik heb mijn gelofte afgelegd,
Al breekt mij ’t hart, ’k doe God mijn woord gestand, Heb dank mijn God, — ’k ga sterven in mijn land.
BANCO
Eerwaarde Heer, hoewel ’k niet weet wat u.
Naar r ijnen koninklijken vader voert,
Toch schijnt het mij, een man als gij, slechts brengt, Een mare des geluks, daarom indien ’t U mooglijk is — geluk maakt mild — mijn moeder, Te smeeken, dat z’in ons geluk berust,
Dan zouden wij u innig dankbaar wezen.
CARTOLINA
Ik vrees, zelfs uwe voorspraak zal niet helpen.
En ’t waar wel mooglijk, dat u leed geschiedde, Omdat gij voor ons in de bres u steldet,
Daarom, wij mogen u die gunst niet vragen,
En zullen ’t eigen noodlot moedig dragen.
Ofschoon, eerwaarde Heer, wel valt het zwaar!
MAGIËR
En zoo ik ’t eigen voordeel eens niet achtte,
Slechts dacht aan ’t geen uw jong geluk kan dienen ?
BANCO
Zoo 't eens mislukte, zie dan zou uw leed,