135
Nog ’t onze gaan vermeerdren, neen mijnheer,
Wij mogen niet dat offer van u vragen.
CARTOLINA
Gij moogt uw heil niet voor het onze wagen.
MAGIËR
En als ik nu in uw heil 't mijne zoek,
U met des Magiërs toovermacht wil dienen,
U zeg, dat zelfs om uwentwille lijden,
Mij tot een groote zaligheid zal zijn.
Zult gij dan nog des grijsaards aanbod afslaan 7
BANCO
Wat zoo geboden wordt, mag niemand weigren.
CARTOLINA
En breng' ’t u smart, ik zal die smarten troosten, Als ware ik uw dochter, gij mijn vader.
MAGIËR
Mijn God, te zwaar is het ■— maar eer mijn tong Verlamme — dan dat ’k mijn gelofte breek,
(tot de gelieven)
Ik zegen u — ben beider bondgenoot,
Ik wil de smid zijn van uw beider heil,
Voor ik uit ’t verre rijk vertrok, gaf mij De meester van de Magiërs dees staf,
Hij heeft de wondre eigenschap, elkeen In droom te brengen en dan in dien droom,
Vindt men zijn allerin'gsten wensch vervuld,
’k Zal aan uw vaders hof elkeen hergeven.