133
CARTOLINA
Ja Heer, hij alléén — hij was Zoo van uw grootte, maar ging zeer rechtop,
Hij was niet grijs, zijn baard was donker zwart,
En zwart ook waren zijne volle lokken,
Waarin mijn handje wel eens spelend greep,
Als hij mij juichend op zijn schouders tilde.
MAGIËR
Zijn naam ?
CARTOLINA
Een kind kent slechts één naam — dat’s vader,
Neen — ik zei dada. . . anders weet ik niet.
MAGIËR
Dada, dada, dat was zijn naam, dada?
CARTOLINA
Ja, dada, Heer. ik kon nog niet goed spreken. MAGIËR
Dada — o heerlijkste van al de tit’len.
Die ooit het oor eens vorsten kon vernemen.
Herhaal dien naam -— en nogmaals — dada. dada, Twaalf jaren volgde ik den loop der sterren.
En zwierf door vele landen tot ik hier,
Mijn laatste hoop of aller hopen end.
Zou vinden — zie en nu heb ik gevonden,
’k Herken mijn kind, zal ik bekend mij maken.
Haar zeggen, hier vindt gij uw vader weer ?..
De straf volgt op de zonde in dees wereld,