11
edele Akbar telde precies alle zielen. En alleen zichzelf vergat hij.”
„Wél hem, die zichzelf vergeet!” zeide de groote Haroun-al-Raschid. „Ik zeide, dat men één ziel kon overslaan. Deze ééne ziel nu, die Akbar vergeten heeft, zij hem vergeven. Hij ga naar zijn tent en mijn schatmeester betale hem voor elke getelde ziel, een zilveren drachme.”
„En gij Soliman, die u een dichter heet, zeg mij, hoe groot is uw geteld zielenaantal?”
„Gebieder der gebieders, hier zijn vier stokken, juist gekerfd als die van Akbar."
„Zeker — maar de vorige maal bracht gij er vijf?” „Heer, ook ik telde heden mijzelf niet.”
„Wat..... en de vorige maal kerfdet gij voor uw zelf
alléén een heele stok vol zielen?”
„Gebieder, ik ben een dichter. En daar gij mij opdroegt, het aantal zielen te tellen binnen de stad Bagdad, de brandende, die smacht, het brandende hart, dat nooit gebluscht wordt en toch zichzelf niet verteert, zie, toen ik dan alle zielen geteld had, die waren gegaan door de poort El Dinara, nam ik een vijfden stok en wilde één kerf voor mijzelf snijden, opdat ook niet één ziel vergeten zou worden. Doch ziet, ik bedacht dat deze ééne kerf, slechts één van mijn vele zielen zou zijn. Want ik, die een dichter ben, tel vele zielen.... o mijn gebieder vele, vele zielen in dit, mijn arm lichaam. Zooveel zielen als ik begrijp, zooveel zielen ook omvat ik. En zoo moest ik telkens opnieuw een kerf maken. Men kan onder duizend menschen slechts één ziel aantreffen, maar ook, één enkel waarachtig mensch, hij alleen kan een heele stad, hij alleen kan een rijk bezielen. En één