12
Allah, buiten wien er geen Allah is, bezielt het geheele
Al..... Zoo dan, hier is de vijfde stok, maar ongekerfd....
Want wie veel zielen in zich omvat, hij bemint de zelfverloochening. Groot zijn beteekent, het kleine te kunnen laten leven.....”
En hij overhandigde den kalif, den grooten kalif Haroun-al-Raschid, den vijfden stok en hij meende gered te zijn. Doch de groote kalif, die het vernuft van den dichter, die zijn hals wilde redden, wel begreep, antwoordde :
„Ik zeide, dat gij u met één mensch zoudt kunnen vergissen. Maar gij vergiste u er met twee.... gij rekendet zonder mij.... Behoor ik niet tot mijn volk?”
„Gebieder, ook u telde ik mee,...... in mijzelf. Want
mijn eerste kerf op den vijfden stok, was de Heerscher in mij, die in eiken dichter, als eerste ziel, woont. En mijn tweede kerf, dat was de bedelaar.... die ook in eiken dichter woont. En de derde was de priester. En de vierde was de arbeider. En de vijfde was het kind. En de zesde was de maagd. En de zevende de vrouw. En de achtste de moeder.”
„En wie teldet gij dan wel met deze groote kerf ?”
„Deze, Gebieder..... deze maakte ik grooter dan alle
anderen, ik, die duizend zielen omvat, die allen schitteren
als duizend facetten ep één edelsteen..... deze groote
kerf sneed ik om den god aan te duiden, die diep in mij huist, die de ker» aller zielen is, in het hart des dichters.....”
„Bij den baard van den profeet.... ga heen ook gij n vrede. En laat u voor elke getelde ziel een zilveren drachme geven., maar geen koperen drachme zelfs voor dien vijfden stok. Wamt als d« vorsten, de dichters be-