122
MAGIËR
Men koopt daarvoor, mijn zoon, ’t brood van de rust.
SCHOPPEN ZEVEN
Wordt daarmee ’t knorren van de maag gesust? MAGIËR
Dat niet, neem daarvoor dan dit goudstuk aan.
SCHOPPEN ZEVEN
Een goudstuk, wacht, ik zal het wisslen gaan.
MAGIËR
Neen, 't is geheel voor u, wenscht gij nog meer? SCHOPPEN ZEVEN
Dat’s goud genoeg, kunt gij nog meer mij geven,
Dan goud ?
MAGIËR
Hier is een ring met diamanten
SCHOPPEN ZEVEN
Neen Heer, zooeven schatte gij ’t gemoed,
Hoog boven zakken goud en landerijen,
En dat was mij, hoewel ik nauw ’t kon gelooven,
Een grooter gaaf dan dees dukaat, want zie,
Hij leerde mij, dat wat men ook verliest.
Hij blijft een rijkaard, die zichzelf weet te Behouden . ,.