120
SCHOPPEN ZEVEN
Heer deze rok heb ’k met een prins geruild,
Hij toont zijn afkomst nog, hoewel vervuild.
MAGIËR
’t Beeld van zijn drager, want gij zijt een prins.
SCHOPPEN ZEVEN
Geloof mij Heer, ’k heb honger, geef mij wat.
MAGIËR
Wat zal ik geven aan een man als gij,
Die zooveel heeft behouden en zoo weinig Ingeboet...
SCHOPPEN ZEVEN Gij spot met mij — dat’s wreed. MAGIËR
Nu laat eens hooren wat gij hebt verloren ?
SCHOPPEN ZEVEN
Heer, ’t landgoed van mijn vader, veertien akkers, Een stal vol vee, vier koetsen, zestien paarden, Een schrijn juweelen, zeven zakken goud.
MAGIËR
Niet meer ?
SCHOPPEN ZEVEN
Grijsaard, hoe rijk moet gij wel zijn, Wanneer gij dat nog alles telt voor niets.