116
SCHOPPEN TIEN
Wie zijt gij? Laat mij los, ik wil hier sterven! MAGIËR
En wie zijt gij?
SCHOPPEN TIEN
’k Ben een verloren man, Maar waaraan deze wereld niets verliest.
MAGIËR
Niets is verloren in dees wereld, man,
Wij allen zijn geteld en wel bewaakt.
SCHOPPEN TIEN
En grijsaard, wie zich zelf ontviel als ik?
MAGIËR
Hij viel daar neer waar zijne ster hem bracht.
Geen onzer kan zijn loopbaan zelf verandren.
Wij worden in ons lot en met ons lot geboren, Gelijk de sterren aan de lucht geplaatst,
In vierhoek, wagen, lier of pentagoon,
Ziedaar de zon, zij rijst, wijl zij moet rijzen,
Zij schijnt, omdat zij schijnen moet — zij doet.
Al wat zij doet uit dwang en al de sterren, Volbrengen haren loop omdat zij moeten, d’Een loopt door d’eeuwen langs een zuivren cirkel, De andre zwiert langs een ovalen baan,
En zelfs de staartster op zijn wanklen weg.
Verliest geen stofje uit haar staart, welks gang Te voren niet nauwkeurig is bepaald,