114
Een palm aan ’t strand, den zeeman groeten wuivend, De leidstar van des vaders levensrichting,
Die hem den weg zou wijzen naar ’t geluk,
En zijnen ouderdom verlichten zou,
Het mocht niet zijn — een man uit ’t avondland, Versloeg mijn leger en verjoeg mijn volk,
En mij, onttroonden koning, roofde hij,
Mijn eenigst kind, en voerde het naar hier,
’k Ben sedert zoekend naar ’t ontvoerde kind,
En kan niet sterven gaan voor ik het vind.
Doch zoo ik lijd, rechtvaardig is mijn lijden,
Want deze wereld is rechtvaardigheid,
De sterren, het heelal, al wat bestaat,
Ontstond, omdat rechtvaardigheid het schiep,
En dat, wat ons het onrechtvaardigst lijkt.
Geschiedt naar hooger wet van godlijk recht, Waarover menschengeest niet heeft te richten,
Daarom, mijn God, uw straf zij mijne boete,
Maar zij is zwaar, te zwaar voor mij oud man.
Ik smeek u, zoo zij tot mijn dood moet duren.
Verlicht haar, dat uw goedertieren blijk’,
Verlos mij van de gruwbre twijfeling,
Wanneer ’k slechts weten mocht, of zij nog leeft,
En haar slechts zien — mijn God ik zal u danken,
’k Beloof, mij dan aan haar niet ’t openbaren,
Neem dit, mijn offer, als mijn boete aan,
Dan zal ’k, u prijzend, sterven gaan.
Tweede Tooneel De Magiër. Schoppen Tien SCHOPPEN TIEN
Hier zal ik dan de laatste daad volbrengen,