18
toen hij wakend op bed lag met koorts en hoofdpijn. Telkens nam hij een pastille en liet haar zachtjes op de tong smelten, de viooltjesgeur inademend. En
morgen, morgen____als ’t weer goed zou gaan, dan
zou hij wellicht een doos Emser pastilles kunnen
koopen____voor zijn stem____zijn oud restje stem,
dat hij verwende____
„Zie je”, zei de dalfer ’s morgens tot den zanger, „als je nou eens met het orgel naar de woningen ging van je vroegere vrinden, die het er beter afgebracht hebben. En asse we daar nou voor de deur gongen speulen met zoo’n mooi moppie meziek, dan zouwen wij toch zeker van onze cente binne.” „Mijn vroegere vrienden?” vroeg de zanger verschrikt. En hij dacht aan het bombarie-orgel met de schetter- en tetter muziek.
„Schrik je daar nou van? Je komt toch niet bij ze bedelen? Je komt ze toch waar anbieje voor hun cente. Ze krijgen d’r toch meziekkie voor...”
„Het zal niets gedaan zijn ...”
„Het zal wèl wat gedaan zijn .. of zijne ze er allemaal zoo onder geraakt door d’r meziekkie als jij?” „Nee ... niet allemaal...”
„Waarom dan jij juist wel?”