17
grijnzende koppen, de tonen en de klanken, grijnzende nachtmerrie-gelaten en zij kwamen naar hem toe uit de oogen van het volk, dat in een zware staart menschen achter het orgel mee sleurde.
Toen ze ’s avonds thuis het geld telden en den „gesjochten jongen”, die mee had helpen duwen en draaien, zijn drie kwartjes loon hadden gegeven, bleef er voor beiden, nadat de huur terzij gelegd was, een gulden over.
„Da’s niet veel”, meende de zanger.
„Da’s wèl veel____dat haal ik niet met mijn postpapier op----En nou hebben wij nog maar de volksbuurten gehad---- Morgen den dag gaan wij naar
de fijne buurten____”
„Zouden ze daar ook houden____van die.... muziek?”
„Dat zullen we zien en ondervinden....”
Dien avond aten de drie, de zanger, de dalfer en de gesjochte jongen bij tante Kee een extra portie, ’t Kon lijen. Ze hadden geld....
En de gesjochte jongen ging naar zijn moeder, om haar een kwartje te brengen.
De dalfer at mosselen____twee____drie____porties.
De zanger sloop weg uit de herberg, ging naar den drogist en kocht een klein doosje pastilles d’orateur. En hij snoepte er van____tot laat in den nacht____